top of page

ALLEMANSEND

Lees nu de eerste drie hoofdstukken van Orakel!

1.

 

Er lag die ochtend mist over het land, en daarom waren Luca Wolf en Emma Reich de eersten die het schip zagen. Later zou Luca zich afvragen hoeveel mensen er al op weg naar hun werk voorbij waren gereden, zich onbewust van wat daar vlakbij in het veld tegen de duinen verborgen had gelegen. Zij hadden niet geweten hoe rakelings ze op dat moment hun noodlot hadden gepasseerd. De lucky ones, zou Luca ze tijdens het verhoor noemen – geen politieverhoor; de mensen die hem aan de tand zouden voelen wáren helemaal geen politie. In zijn stem zou een sterke verbittering te horen zijn, want met zijn dertien jaar had hij, geïnspireerd door de Netflixseries die hij keek, een behoorlijk gevoel voor drama. Daarna zou hij in huilen uitbarsten en wensen dat ze zelf zoveel geluk hadden gehad.

     Emma en hij waren zoals elke doordeweekse ochtend met de fiets op weg naar school gegaan, maar als het aan Luca had gelegen was dat niet eens gebeurd. Toen hij nog half gevangen in de warmte van de slaap uit het raam had gekeken, was de wereld buiten stil en donker geweest. Toch had hij twee dingen gezien: dat de lamp bij de schuur werd omgeven door een halo van dichte mist en dat de goten en de dakpannen waren bedekt met rijp.

     Met een zucht had hij zich terug op bed laten vallen. Hij opende Snapchat, nam een selfie waarop hij een gezicht trok dat al het lijden van de wereld uitdrukte en stuurde: Bussie nemen dan? En een kussende smiley.

     Dramaqueen, stuurde Emma terug. En ook een selfie. Zíj al helemaal opgefrist en aangekleed, natuurlijk; met haar geborstelde weelderige rode haar zag ze er tiptop uit. Ze moest na school door naar hockey, zei ze, en moest dus wel met de fiets. De twee roze hartjes die ze meestuurde maakten veel goed, ook al wist Luca dat die puur vriendschappelijk waren.

     Emma Reich zag er, volgens de bescheiden mening van Luca Wolf, eigenlijk altíjd wel tiptop uit. Ze kenden elkaar al sinds de kleuterschool en waren in groep zeven even vriendje-vriendinnetje geweest, meer iets kinderachtigs dan een echte relatie, maar Luca was al lang geleden ge-friendzoned. Hij was sowieso geen boyfriend material, zoals de meisjes in de klas dat noemden: als zíj eenmaal op de middelbare school zaten keken ze alleen nog naar gasten uit de bovenbouw. Het was het wrede lot van iedere jongen van dertien, maar Luca had er vrede mee gehad… tot hij recentelijk toch wat voor haar was gaan voelen. Iets serieus, dit keer.

     Al zal het dan nooit wat worden, had hij gedacht, terwijl hij met zijn adem het raam besloeg en er hartjes in tekende die meteen weer vervluchtigden, laat me dan in ieder geval van je houden.

     Dramaqueen, zou Emma bijna zeker hebben gezegd, als ze hem zo had kunnen zien.

     Zijn moeder stond erop dat hij zijn parka en wanten aan zou trekken, waardoor hij er een beetje belachelijk uitzag – ‘Net het Michelinmannetje,’ lachte ze tot zijn ongenoegen – maar zodra Luca zijn Cannondale uit de schuur had gehaald en de Parklaan op fietste, was hij toch dankbaar dat hij ze had. De kou beet in zijn warme, onvoorbereide wangen, die op slag gevoelloos werden. Goed, het was een Hollandse december en het vroor maar een graad of twee, maar tot dan toe was het najaar buitengewoon zacht geweest en het verschil in gevoelstemperatuur maakte dat hij rilde tot op het bot. Hij trok zijn capuchon strakker aan en begon stevig te trappen om warm te worden.

Het schemerde nog en in de mist zag alles er een beetje vreemd uit. De bomen en de geparkeerde auto’s waren vormen die pas herkenbaar werden als je er heel dichtbij was, en lichten zweefden dof en geheimzinnig in het niets. In de mist verschenen en verdwenen dingen, dacht Luca. Het had iets griezeligs.

     Emma stond op het pleintje voor de snackbar te wachten met haar te grote Gazelle tussen haar benen. Toen ze hem zag stopte ze haar telefoon weg. ‘Hé Luca!’

     ‘Echt, fuck jouw hockey. Ik sterf van de kou.’

     ‘Laten we gaan dan, dommie, dan word je snel genoeg warm. Leuke parka, trouwens.’

     ‘Haha.’

     ‘Nee, ik meen het.’

     Luca zág dat ze het meende – dat zag hij aan haar grote, amandelvormige ogen, die net iets verder uit elkaar stonden dan bij andere meisjes, en die niets dan genegenheid uitstraalden – en voelde zich onmiddellijk rood worden. Met haar lange beige jas, wollen sjaal, leren handschoenen en gebreide muts zag Emma er zeer zeker niet belachelijk uit. Haar fiets, die van haar zus was geweest, maakte het af: ze leek volwassen. Luca begon zich alweer te schamen, eerst voor zijn eigen voorkomen, en vervolgens voor welk effect zij op hem had. Elke keer. Luca Wolf was niet bijzonder populair maar kon onder druk altijd wel een treffend of grappig weerwoord geven, waardoor hij prima in de groep lag. Maar in bijzijn van Emma’s natuurlijke zelfverzekerdheid was het net of zijn brein soep werd.

     Een klein half uur was het fietsen, van Katwijk naar het Northgo College in Noordwijk en als het lekker weer was, namen ze de route over de boulevard en door de duinen. Nu rees de Vuurbaak aan de overkant van het pleintje spookachtig in de mist en kwam er een kille wind vanuit zee. Omdat de zee onzichtbaar op de een of andere manier dreigender leek, kozen ze er instinctief voor binnendoor te gaan. Deze route liep eerst door de dorpskern, waarna ze aan de andere kant van het gemaal de luwte opzocht van de rand van het natuurgebied dat de Coepelduynen heette. Eenmaal daar bekroop Luca een opgetogen gevoel, dat hij niet goed onder woorden had kunnen brengen. Ze waren alleen. Daar had het mee te maken, maar dat was niet het enige. De mist sloot hen op in deze koude, grijswitte ochtend, waarop de stilte zo vreemd over de duinstrook hing. Hun stemmen werden gedempt tegen de onzichtbare begrenzing en creëerden een intieme eenzaamheid waarin niemand hen kon zien. Het was alsof ze samen een geheim deelden.

     Ze hadden het over de series die ze waren begonnen – hij The Witcher, zij het tweede seizoen van Sex Education – en probeerden elkaar te overtuigen waarom de ene vetter was dan de andere.

     ‘Ik weet niet,’ zei Emma, ‘ik heb alleen nog maar het begin gekeken van The Witcher, maar –’ 

     ‘Episch! Dat gezichtje op die megaspin, vet grappig!’

     ‘Maar het is niet lógisch. Dat moeras is helemaal stil. Zo stil dat dat hertje aan de oever staat te grazen. En dan ineens duikt die spin uit het water op, met de Witcher hangend aan zijn poot, terwijl ze midden in een enorm gevecht zitten? Dat is toch niet geloofwaardig?’

     ‘Wat maakt dat nou uit? Weet je hoe dope dat gevecht was?’

     ‘Ja, maar dat begin was dan puur om het schrikeffect, en daar hou ik niet van. Ik weet het niet, ik denk dat ik eerst de boeken uitlees, en het misschien dan ga proberen. Maar ik denk niet dat ik het leuk ga vinden.’

     Luca, die de boeken van The Witcher helemaal niet had gelezen en die vooral keek voor de actie en de monsters (en oké, de vrouwen in middeleeuwse vechtoutfits lieten hem ook niet onberoerd), moest bekennen dat ze een punt had, en voelde zich een beetje stom dat hij dat zelf niet had opgemerkt. Was hij daarmee oppervlakkig? Maar om daarom nou iets girlies als Sex Education te gaan kijken, ging hem ook te ver (al had de titel, en dat zou hij nooit toegeven, stiekem toch wel enige nieuwsgierigheid gewekt).

     ‘Ja, ik weet niet,’ zei hij met een stalen gezicht. ‘Ik heb al die boeken van Sex Education gelezen, maar ik vind ook dat de serie tekortschiet bij de diepgang die die hebben. Het is niet helemaal geloofwaardig, weet je.’

     Emma’s gezicht brak open in een stralende lach en ze probeerde hem een zet te geven. Luca slingerde weg en fietste een eindje voor haar uit – wat hem de gelegenheid gaf zijn lopende neus af te vegen zonder dat ze dat zou opmerken – maar vanbinnen was hij helemaal warm geworden. 

     Hun cocon, hun geheim.

     Voorbij het complex van de Space Expo wekte de mist de indruk dat ze de bewoonde wereld achter zich hadden gelaten. Vanaf het pad zag je rechts alleen bomen en links, waar de duinen rezen, konden net zo goed de toendra’s van noordelijk Zweden liggen, of Alaska, of Midden-Aarde. Zijn moeder noemde het hier Allemansend en die naam had Luca altijd tot de verbeelding gesproken. Er lagen hier nog meer plekken met zulke namen: de Donderduyn, de Lokheuvel, en ook al was het natuurgebied niet groot en werd het doorkruist met wandelpaden, met zulke namen moesten deze duinen vroeger wel plaatsen van macht zijn geweest. De mist versterkte de illusie dat hier een wildernis verborgen lag waar je, als je niet goed oplette, dagen in kon blijven dwalen. Misschien zou je wel nooit meer de weg naar de bewoonde wereld terugvinden.

     Ten slotte draaide het pad landinwaarts en bereikten ze de weg die tussen de bollenvelden richting Noordwijk slingerde. Emma begon over de huiswerkopdracht voor Nederlands en misschien was het daarom wel dat Luca’s blik afdwaalde. Links van de weg lag een dunne schilferlaag ijs op de sloot en het dode hoge gras hing roerloos over de oever gebogen. Normaal hoorde je hier de geïsoleerde geluiden van landbouwwerktuigen, die ver over het land droegen. Nu hoorde je helemaal niets. Ook dat gaf een sensatie van eenzaamheid, maar ditmaal niet het soort waar je opgetogen van werd. Luca merkte dat hij er kippenvel op zijn rug van kreeg.

     In de mist zag hij iets.

     ‘Wow,’ zei hij. Hij begon langzamer te fietsen.

     ‘Wat is er?’

     Luca zei niets, maar tuurde met samengeknepen ogen naar links, waardoor Emma als vanzelf zijn blik volgde. De schemering lag goeddeels achter hen en de mist had de bleekgrauwe tint aangenomen van de buik van een dode vis. Hij merkte dat als hij er te lang in staarde zijn ogen het gevoel kregen blind te worden. Maar in dat bleke licht doemde een vorm op.

     Het was donker. En het was enorm.

Street lights foggy misty night lamp pos

...Van Driel plantte zijn palmen op de tafel en leunde naar voren, waardoor de aderen en pezen op zijn onderarmen zich spanden. ‘Weet u dat zeker?’

mountain%2520biker%2520girl%2520silhouet
Old Pirate Ship sailing through fog.jpg
Detail of Galeone Neptune ship, tourist

‘Whoa… hoe is dát hier terechtgekomen?’ vroeg Emma, die net zo verbijsterd klonk als dat hij zich voelde.

2.

 

‘Laten we het nog even over de jongen hebben,’ zei Glennis. Zo had ze zich voorgesteld. Geen achternaam. Geen werkgever. Geen blauw uniform met strepen op de schouders, alleen een duur ogend, getailleerd pak dat er even anoniem uitzag als de geblindeerde negenzitter waarin ze naar Den Haag waren gereden, of de verhoorruimte waar ze achter hun onbedrukte mokken cappuccino zaten. ‘Luca Wolf. Wanneer zag u hem voor het eerst?’

     ‘Toen ik dus vanmorgen bij Allemansend kwam,’ zei Wim Hopman, alsof hij een overduidelijk gegeven uitlegde aan een kind. ‘De bollen zijn ingeplant, dus er was op het land niet veel te doen. Het moet omstreeks kwart voor negen zijn geweest dat ik langsreed, want ik had een afspraak in Noordwijk met mijn accountant. Misschien was het tien minuten eerder of later, maar daarvoor moet u bij Ineke zijn.’

     ‘Het was kwart voor negen,’ bevestigde Ineke. ‘En ik kan het weten, want ik run al zevenentwintig jaar de hele bende.’

     ‘Prijs de Heer voor een goed huwelijk,’ zei Van Driel – zo had híj zich voorgesteld. Geen voornaam. Breedgeschouderd, ringbaardje, gladgeschoren schedel; hij stond daar achter de verhoortafel met de mouwen van zijn overhemd opgestroopt op een manier die erop duidde dat hij wilde dat je eerst naar zijn gekabelde onderarmen keek voordat je zijn humorloze ogen zag. Als Glennis leek op de ceo van een makelaarskantoor, dan zag Van Driel er volgens Wim uit als ex-marinier of huurmoordenaar.

     Ineke mocht dan ‘de hele bende’ runnen, waarmee ze de keet, de kinderen en de kalender bedoelde; Wim runde een kwekerij en was eigenaar van het land dat nu volgens de appjes van hun zoon Joeri volledig was afgezet met zwartgezeilde evenementhekken en zelfs op de nieuwssites van de nos en het ad was te zien. Dat had hij onderweg hiernaartoe gelezen; bij aankomst hadden Ineke en hij hun telefoons zonder er verder bij na te denken in het bakje gelegd dat de chauffeur hun had voorgehouden – standaardprocedure bij beveiligde instellingen, had hij beweerd.

     ‘En daarom reed u dus langs de velden op,’ zei Glennis.

     ‘Jep. Alleen zag je geen moer, want toen hing die mist er nog. Maar halverwege de weg zit een dam over de sloot waar je ’t veld in kunt en daar stond dus die wagen. De achterlichten zag ik het eerst, want zijn motor draaide nog. Hij blokkeerde zo’n beetje de hele weg, want het is niet breed daar. Dat moet een aanrijding zijn geweest, zeg ik tegen mezelf, want in de berm lagen víér fietsen, gewoon op hun kant. Dat zou een beroerde zaak zijn geweest; als-ie er vier had geschept, bedoel ik. Het zijn namelijk vooral kinderen die daar ’s ochtends naar school fietsen. Maar er was daar niemand. Helemaal niemand. En toen dacht ik, wat zullen we nou krijgen?’

     ‘En, wat kregen we nou?’ vroeg Van Driel.

     ‘Een hele bak vol stront, dat is wat ik kreeg. Ik heb er niet om gevraagd om hier te zijn. Of dat jullie beslag zouden leggen op mijn land.’

     Glennis negeerde wat hij zei. ‘Wanneer zag u de jongen?’

     ‘Ik hóórde hem voordat ik hem zag,’ zuchtte Wim. ‘Zodra ik was uitgestapt hoorde ik zijn gejammer. Ik holde eropaf, maar in de mist is het moeilijk te zeggen waar zoiets precies vandaan komt. Geluiden gedragen zich anders in de mist. En… ik hoorde nog iets.’

     ‘Wat dan?’

     Wim zweeg en wisselde een blik met zijn vrouw. Hij merkte dat het hem opeens moeilijk viel uit zijn woorden te komen. Ineke, die duidelijk bloednerveus was door dit alles, kneep in zijn hand en richtte zich tot hun verhoorders. ‘Weet u hoe dat gebied daar aan z’n naam is gekomen? Wims vader had vroeger een koperen luidklok aan de gevel hangen, die hij luidde als hij de knechten wilde binnenroepen die op het land aan het rooien waren. Die bel had hij van zijn vader, die hem weer van zíjn vader had, en ik weet niet hoeveel generaties terug heeft die ooit op een koopvaardijschip gevaren. Toch, Wim?’

     ‘Klopt. Moeder luidde die bel altijd voor ons als ze het eten klaar had. Er zat zo’n dik gevlochten touw aan de klepel, met allerlei franjes en een kwast, en dat noemen ze een allemansend. Als je er een slinger aan gaf, klonk er zo’n doordringend geklingel dat je het helemaal in de duinen kon horen. De naam is blijven hangen in de streek. Maar dat is het ’m nou juist: die bel die hangt er al veertig jaar niet meer, maar dat geluid hoorde ik in de mist.’

     ‘Wat deed u toen?’

     ‘Ik bleef staan luisteren, natuurlijk.’ Wat Wim Hopman niet vertelde, was dat hij bang was geworden. Voor Wim was het namelijk niet een geluid geweest dat léék op de luidklok van zijn jeugd, het wás het geluid geweest. En om het nu, een half leven later, zo spookachtig in de mist te horen luiden, was geen prettige sensatie geweest. Helemaal niet, zelfs. Zijn ouders waren dood, de bel was verdwenen. Hoe kon een geluid dat veertig jaar geleden voor het laatst was weggestorven op een koude wintermorgen ineens weerklinken… en zo verkeerd voelen?

     Hij kuchte. ‘Pas later besefte ik dat het de scheepsbel moet zijn geweest.’

     Van Driel keek hem onbewogen aan.

     ‘En toen liep u Luca Wolf tegen het lijf,’ zei Glennis.

     ‘Dat klopt. Ineens struikelde dat jong naar voren. Alsof de mist hem uitspuwde. Ik schrok me te pletter, net als hij, dat moet wel.’

     ‘Was hij alleen?’

     ‘Jep.’

     Van Driel plantte zijn palmen op de tafel en leunde naar voren, waardoor de aderen en pezen op zijn onderarmen zich spanden. ‘Weet u dat zeker?’

     ‘Als Wim zegt dat hij daar verder niemand zag dan zag hij daar verder niemand,’ zei Ineke. ‘U hoeft hem niet te behandelen alsof hij iets verkeerd heeft gedaan.’ De angst in haar stem was terug. Wim wist niet of zíj het konden horen, maar híj hoorde het.

     ‘Vanzelfsprekend,’ zei Glennis. ‘U begrijpt dat wij alleen maar duidelijkheid willen scheppen.’

     Maar Wim zag dat Van Driels ogen niet langer alleen humorloos stonden. Er lag geen enkele zichtbare emotie in, alleen een genadeloze taxatie en dat was dreigender dan al het andere.

     ‘Even daarna kwamen er omstanders,’ zei hij, zo kalm als hij kon opbrengen. Onder de tafel zocht hij Inekes hand. ‘Ook maar een handjevol, trouwens, dat heb ik al verteld. Maar toen ik arriveerde was er verder niemand.’

     Van Driel ontspande zich iets en Wim Hopman begreep opeens waar het hem om te doen was geweest: ze gingen na of er getuigen waren geweest. Ze wilden de hele klerezooi onder het tapijt vegen.

     ‘Hoe zou u de staat beschrijven waarin de jongen verkeerde?’

     ‘O, die was toen al hysterisch. Wat had je dan verwacht?’

Bell with a rope hangs on the hull of a

3.

 

‘Holy shit,’ zei Luca.

     In het veld lag een schip.

Luca herkende de metershoge vorm die oprees in de mist zonder meer als die van een boeg, zelfs al lag het schip dan op z’n kant – gekrengd, had de rondleidster van het Rijksmuseum dat genoemd, wijzend op oude olieverfschilderijen van omgeslagen zeilschepen tijdens een recent schooltripje naar Amsterdam, wat tot veel hilariteit bij Luca en zijn vrienden had geleid omdat het woord ‘kreng’ erin zat. Hij herkende het wel… maar wat hij zag was zo niet op z’n plek, dat het eenvoudig even duurde voordat hij het registreerde.

     ‘Whoa… hoe is dát hier terechtgekomen?’ vroeg Emma, die net zo verbijsterd klonk als dat hij zich voelde, en toen hij niet antwoordde: ‘Zíé je dat?’

     ‘Duh.’

     Gisteren had het er niet gelegen. Dat wist hij zeker: ze waren hierlangs gefietst, zoals elke dag. Er was geen mist geweest. Zoiets zag je.

     Ze hadden hun fietsen bij de opgang van het bollenveld achtergelaten en waren te voet verdergegaan. In april zou het land hier opbloeien in een schitterend lijnenspel waaraan de tulpenjagers zich zouden vergapen, maar nu lag het braak en de bodem onder de bevroren oppervlaktelaag was zacht, waardoor je steeds het gevoel had dat je over een krakend vlies liep waar je elk moment doorheen kon zakken. De stilte was drukkender hier, alsof de mist, na kortstondig aan Luca zijn geheim te hebben onthuld, zich in een kille omhelzing weer om hen heen had gesloten. Aanvankelijk had Emma geklaagd dat ze nog te laat zouden komen als ze te lang zouden treuzelen, maar nu leek ze elke gedachte aan school te zijn vergeten.

     ‘Ik snap er helemaal niets van,’ zei ze. ‘Het lijkt wel aangespoeld. Maar hoe is het aan déze kant van de duinen terechtgekomen?’

     ‘Al sla je me dood.’

     ‘Het lijkt wel op zo’n schip uit Pirates of the Caribbean…’

     Zelf had Luca zitten denken aan de Amsterdam, die in de haven tussen het Scheepvaartmuseum en het nemovoor anker lag, maar wat Emma zei was een veel treffender beschrijving. De Amsterdam was een replica. Dit, dit voelde oud. En op de een of andere manier échter. Hij had geen idee hoe je zo’n schip moest noemen. Een galjoen, een klipper? Hoe dan ook, de lange boegspriet stak als een zwaard boven hen uit in de mist. Drie enorme masten helden vanaf het omgeslagen dek schuin naar beneden het veld in; de voorste bijna aan hun voeten, de achterste, zeker dertig of veertig meter verderop waar het smalle dek samenkwam in het achterkasteel, niets meer dan een silhouet. De buik had de ronde vorm van een klomp en de naar binnen lopende zijkanten wekten de indruk van een enorme massiviteit. De verf was afgebladderd en het blootgelegde houtwerk verweerd en nagenoeg zwart, maar het schip leek te intact om van een wrak te kunnen spreken. Het had geen schipbreuk geleden. Het leek gewoon drooggelopen. Als op het strand. Alleen dan hier, in boer Jansens knollenveld.

     Luca schrok van een geluid en keek op. Het geraamde, strakgespannen touwwerk van de masten kraakte zacht. Een van de vuile, gescheurde zeilen klapperde in een zachte windvlaag.

     ‘Moet je kijken,’ zei Emma. Ze liep op de afgeronde boeg af en hurkte eronder neer. ‘Zie je hoe het in de grond is verzonken? Het moet loodzwaar zijn en de bodem is zacht. Maar zie jij ergens sleepsporen?’

     Nee… en dat wás raar. Nergens waren sporen van mensen te zien, of van opleggers, of restanten van een constructieplaats. Het schip lag erbij alsof het hier altijd al had gelegen.

     Luca maakte zijn lippen vochtig. ‘Ik heb een keer op tv gezien dat er in Amerika op een ochtend zo’n concertvleugel op een rotspunt in zee was opgedoken. Vlak voor de kust, de golven sloegen er helemaal overheen. En niemand wist hoe die daar terecht was gekomen of wat die daar deed. Bleek het dus een of ander kunstproject te zijn dat ze viral wilden laten gaan. Iemand had die piano daar ’s nachts met een helikopter neergezet. En daar zat dan zo’n boodschap achter, weet je wel.’

     ‘Wat was de boodschap?’

     ‘Geen idee, het was kunst. Maar dit lijkt net zoiets. Het is aan ons om te raden hoe het hier is terechtgekomen en wat het betekent.’

     Maar Emma schudde het hoofd. ‘Dit is geen kunstproject, Luca. Een piano kun je vanuit de lucht ergens neerzetten. Dit niet.’ Ze fronste, en Luca vond dat dat haar mooier maakte dan ooit.

     ‘Misschien heeft een storm het weggeblazen?’

     Emma keek hem ongelovig aan. ‘Een storm.’

     Hij huiverde en dook dieper in zijn parka weg. Het was als grap bedoeld, maar als je er goed over nadacht was het eigenlijk helemaal niet zo grappig. Er heeft hier een storm gewoed, dacht hij. Ik weet alleen niet wat voor soort storm. Of wat die met zich heeft meegebracht.

     Emma kwam overeind en verdween om de boeg van het schip uit het zicht.

     ‘Emma, wacht!’

     Hij holde haar abrupt achterna, maar brak door een dun ijslaagje heen en kil water dat stilstond in een oud tractorspoor drong zijn sneaker binnen. Luca vloekte en trok snel zijn voet terug. Toen hij opkeek zag hij Emma om de hoek van de boeg kijken. Ze had een leren handschoen uitgetrokken en haar blote hand op de buik van het schip gelegd.

     ‘Moet je voelen.’

     Hij liep op haar toe, trok een want uit en volgde haar voorbeeld… maar trok toen zijn hand weer terug. De buik was bedekt met zeepokken, mosselen en andere schelpen. Dat maakte het oppervlak gemeen scherp. Diezelfde rondleidster van het Rijksmuseum had verteld over hoe ze ongehoorzame zeelieden vroeger voor straf kielhaalden en Luca had gedacht dat dat, als je tenminste je adem inhield, niet veel voorstelde. Leuk zelfs, als vlotjeveroveren in het zwembad. Nu moest hij die mening herzien: als je hier met een touw onderdoor werd getrokken, bleef er niet veel meer van je over dan bloedige repen vlees.

     Voorzichtig stak hij zijn hand weer uit en klopte met zijn knokkels op een stuk waar het hout blootlag. Drie keer – een bezwering.

     Drie is een magisch getal, dacht hij. Mensen kloppen automatisch drie keer op deuren, maar weten niet wat ze daarmee wekken aan de andere kant.

     Voor de zekerheid klopte hij nog eens, gewoon om het evenwicht te doorbreken. Zijn geklop klonk niet hol of muzikaal, zoals hij eigenlijk had verwacht, maar dof, alsof het schip de geluiden meteen absorbeerde in zijn massieve romp. Het had iets akeligs. Iets bewusts, bijna.

     ‘En kijk,’ zei Emma. ‘Ook geen sporen aan deze kant.’

     Ze had gelijk.

     Ze begonnen om het schip heen te lopen.

     Aan de achterzijde ontdekten ze een enorm, wapenvormig embleem in verweerde rode tinten. De beeltenis op het houtsnijwerk was moeilijk te onderscheiden, maar de grote letters die eronder stonden gegrafeerd waren duidelijk leesbaar: ORAKEL.

     Ze vervolgden hun ronde, nu met een wijdere cirkel om de masten heen, maar opeens was Luca slecht op zijn gemak. Opnieuw viel het hem op dat hij geen geluiden van landbouwwerktuigen hoorde, maar nu besefte hij dat hij de auto’s op de N206 verderop ook niet kon horen. Zelfs niet het ronken van een vrachtwagen, of het gieren van een versnelling van iemand die inhaalde. Er was alleen het onbestendige klapperen van de zeilen in het veld. En er was nog iets. In de duinen had de mist lekker geroken, fris zoals dat hoorde op een wintermorgen, maar hier was dat niet zo. Hier hing een drukkende, zilte lucht, die Luca associeerde met vuilnisbakken op een vismarkt, of wat je rook als je op stormachtige zondagen in de herfst over het strand wandelde. Zijn ouders hadden die nare gewoonte – ‘een uitje met het hele gezin’, noemden ze dat – en als Luca eraan dacht, dacht hij vooral aan de onstuimige zeewind die onophoudelijk blies en aan het schuim van de golven dat soms als een koude klets in je gezicht sloeg en dat smaakte naar dode dingen, naar kreeften en rottend zeewier en naar wat er achterbleef in de branding als de zee zich terugtrok.

     Het schip had die geur met zich meegebracht.

     ‘We moeten dit ergens melden,’ zei Emma. ‘Wie zou je voor zoiets moeten bellen? De politie?’

     ‘Gevonden voorwerpen,’ zei Luca afgemeten en Emma proestte het uit. Haar te horen lachen doorbrak het onaangename gevoel dat uit de mist op hem af was gekomen. Emma leek niet in het geringste uit het veld geslagen door hun vondst – het prikkelde alleen maar haar opwinding, wat Luca op zijn beurt een beetje jaloers maakte. Toegegeven, hij was bang geweest. Een beetje. De mist en het schip hadden iets akeligs. Niet iets wat je liet doorschemeren tegenover het meisje dat je leuk vond.

     Met het berekende risico dat ze hem geeky zou vinden – al was ze zelf ook een geek met de boeken die ze las, en daar was ze trots op – deed hij er een schepje bovenop: ‘Misschien is Allemansend wel een plek waar draaikolken op uitkomen. Zoals in die oude zeemansverhalen, waarin hele schepen werden verzwolgen.’

     ‘Joah!’ grijnsde Emma. ‘Davy Jones’ Locker, waar Johnny Depp helemaal gek is geworden en denkt dat hij zijn schip aan een touw over die vlakte voorttrekt. Dat is zo grappig, heb je die film gezien?’

     ‘Ja, maar die draaikolken zijn echt, weet je. In de Bermudadriehoek zijn die wel eens gezien. Als je er eenmaal in vastzit kom je er nooit meer uit. Of misschien is het wel…’

     … een spookschip, had hij willen zeggen, maar hij zweeg. Ze hadden hun ronde om het schip voltooid en het punt aan de voorsteven bereikt waar ze waren begonnen, en nu bleef hij staan.

     Op de vooropbouw van het dek, ter hoogte van de boeg, zat een houten luik.

     Het stond open.

     Emma maakte een gesmoord geluidje en keek hem aan, haar open mond in een ongelovige grijns.      ‘Was dat er net ook al?’

     ‘Misschien had ik niet moeten aankloppen.’ Luca grinnikte nerveus, maar zijn stem sloeg dood in de mist, dus hield hij ermee op.

     ‘Het móét er wel zijn geweest,’ zei ze, terwijl ze langs hem heen liep. ‘Ik heb er niet op gelet.’

     Luca had de indruk dat ze het meer zei om zichzelf te overtuigen dan hem. Een complexe gedachte kwam in hem op, een die hij niet precies onder woorden zou kunnen brengen maar in essentie wel begreep: dat Emma voor zichzelf verantwoordde wat ze eigenlijk niet kon verklaren, en dat híj nog niet de delicate grens tussen kindertijd en volwassenheid was gepasseerd die hem in staat zou stellen zijn zintuigen te verloochenen.

     Want ze hadden geen luik gezien. Geen open luik, in elk geval. Dat wist hij zeker.

     ‘Kom, we gaan kijken,’ zei Emma.

     Ze liep naar de rand van het opstaande dek, die zich door de ronding van de romp een meter of anderhalf boven het veld bevond. Er zat een massief houten reling rondom de vooropbouw en als je daarop zou gaan staan, zou je gemakkelijk het luik kunnen bereiken. Natuurlijk wílde hij daar niet kijken, nu niet en nooit niet, maar hij wilde nog minder dat Emma hem een schijterd zou vinden. Dus volgde hij haar.

     Emma klom met souplesse op de reling, uitkijkend dat ze niet verstrikt kwam te zitten in het touwwerk. Voetje voor voetje schuifelde ze onder de mast door en tuurde door de opening van het luik naar binnen, haar vingers losjes over de rand gevouwen.

     ‘Whoa. Je kunt helemaal niks zien daarbinnen.’

     Zelfs van onderaf hoorde Luca de doffe galm van haar stem. Hij trok zijn wanten uit en begon zich met tegenzin op de natte, verweerde reling te hijsen. Hij voelde zich klunzig, helemaal toen Emma achteloos een hand uitstak om hem overeind te sjorren. Hij probeerde het eerst zelf, maar pakte haar toen toch beet om zijn evenwicht te bewaren.

      ‘Dank je,’ mompelde hij, terwijl hij leunend tegen het dek zijn koude, natte handen afklopte. Er zat donker vuil op zijn vingers. Algen misschien. ‘Jij bent nou eenmaal langer dan ik…’

     Weer die stralende lach, die warme amandelogen, alsof zijn onbeholpenheid haar volledig ontging. Dat gaf hem het vertrouwen een stukje haar kant op te schuifelen en te kijken wat er aan de andere kant van het luik te zien was.

     Luca had wel eens horen zeggen dat het in deze wereld nergens echt aardedonker is, behalve ondergronds, maar in de romp van de Orakel was het aardedonker. Niets bewoog daarbinnen. Van de Amsterdam wist hij dat het binnenste van dit soort schepen bestond uit lage ruimtes verspreid over meerdere verdiepingen waar een hedendaagse volwassen man vaak zou moeten bukken, maar er waren geen contouren te zien van wat dan ook. Het was alleen maar zwart.

     ‘Hallo?’ riep Emma.

     Geen antwoord, geen echo. Alleen die doffe galm. Luca zag de wolkjes van haar adem naar binnen drijven en verdwijnen.

     De geur van oud hout was hier overweldigend. Maar daarachter was ook die kwalijke, zilte lucht zwaarder aanwezig dan rondom het schip, en hij wilde er net wat over zeggen toen Emma zich met twee handen afzette op de rand van de opening en één been naar binnen zwaaide.

     ‘Emma, wat doe je…’

     ‘Kijkje nemen natuurlijk. Ben jij niet nieuwsgierig?’

     Verbijsterd zag hij hoe ze in een elegante beweging haar andere been over de rand trok en zich aan de andere kant liet zakken. Haar voeten moesten in het donker iets van ondergrond hebben gevonden, want Luca meende een doffe kloenk te horen, en nu leunde ze van binnenuit naar buiten, in een exact spiegelbeeld van hoe ze nog geen tien tellen eerder had gestaan.

     ‘Emma, ik weet niet of het zo’n goed idee is.’

     ‘O kom op, je durft toch wel?’ Ze lachte. ‘Ons geheimpje.’

     Dat deed het hem en hij maakte al aanstalten om haar te volgen, maar toen had Emma zich in het ruim teruggetrokken en de rand van de doorgang losgelaten.

     En hij zag haar uitdrukking veranderen.

     In de mist, uit de richting van het achterkasteel, begon een bel te luiden. Luca had nog nooit van zijn leven een scheepsbel gehoord, maar toen hij het hoorde wist hij precies wat het was.

     ‘Wacht, kom terug!’ riep hij, plotseling fel gealarmeerd. ‘Emma, kom daaruit!’

     Later zou Luca tegen zijn ondervragers vertellen dat hij er bijna zeker van was dat ze hem toen al niet meer had kunnen horen, en de scheepsbel evenmin. Emma stond maar decimeters van hem af, maar er was een volslagen wezenloze blik over haar gezicht gekomen. Witte adem viel uit haar half open mond, terwijl ze langs hem heen keek. Dóór hem heen keek.

     Die blik, die mond: ze zouden hem altijd blijven achtervolgen.

     ‘Wacht,’ mompelde ze. ‘Volgens mij is er hier ergens…’

     Ze draaide zich om en verdween in het donker.

     ‘Emma, kom terug!’

     Zijn lippen trilden. Zijn blik was vastgepind op het gat. Ook al zag hij haar niet meer, hij hóórde haar wel. Verderop, links van de doorgang, dat doffe gebonk van voorzichtige voetstappen op hout. Ze leken zich van hem te verwijderen. Waarom ging ze die kant op? Gestommel, alsof ze ergens tegenaan botste, een gesmoorde vloek. Toen: ‘Je ziet hier geen fuck.’

     ‘Emma?’

     Niets. Luca luisterde gespannen. Toen haar stem weer klonk, kwam het van verder weg. Van dieper in het schip. ‘Luca? Hé Luca, roep eens. Ik kan de uitgang niet vinden.’

     ‘Hier!’ schreeuwde hij. ‘Hier ben ik! Volg mijn stem dan!’ Even meende hij beweging te zien, maar dat kon verbeelding zijn geweest. Waarom kwam ze er niet uit? Hij probeerde te slikken maar kon geen speeksel langs de prop in zijn keel krijgen. Zijlings keek hij om. De zeilen lagen stil in het veld. Het geraamde touwwerk spande zich als een vangnet onder hem. Verderop het achterkasteel, grotendeels onzichtbaar in de mist. De scheepsbel bleef onafgebroken en spookachtig luiden.

     Een spookschip, dacht hij weer, maar hij dwong die gedachte met geweld uit zijn hoofd.

     ‘Emma, hoor je me?’ Hij sloeg een paar keer hard op het dek. ‘Emma!

     Toen hij haar weer hoorde, kwam het van een heel eind naar links en dat was feitelijk onmogelijk, omdat de vooropbouw links van hem doodliep in de boeg. Hij kon horen hoe Emma zich voortbewoog door het donker op een plek die búíten het schip moest liggen, nog steeds op zoek naar de uitgang. Dat veroorzaakte een misselijkmakend gevoel van desoriëntatie. Zijn voeten begonnen weg te glijden op de reling. Luca greep zich vast aan de rand van het luik. Zijn knieën beefden, zijn jeans was doorweekt van het leunen tegen het dek.

     Hij hoorde haar nog één keer, van heel ver weg en wat ze zei maakte hem door en door koud.

     Ze zei: ‘Wacht, is hier nog iemand?’ Voor het eerst lag er een duidelijke zweem van ongerustheid in haar stem. ‘Luca, ben jij dat?’

     Daarna was het stil.

     En bleef het stil.

     ‘Emma!

     De bel hield op met luiden.

magic ghost ship in the fog.jpg
Antique Compass.jpg
bottom of page